Drie jaar geleden was ik nog volop vrijgezel. Ik gebruik liever het woord vrijgezel dan ‘single’, want er zit het woord ‘vrij’ in en ‘gezel’, van ‘metgezel’, vriend. Nu ben ik ruim twee jaar met de Reisgenoot.
Ik had een tijd van onstuimige doch moeizame relaties achter de rug. Er was verdriet, zeker toen mijn geliefde Conny stierf. Behalve verdriet was er gedoe in de liefde. Lag deels aan mij, aan mijn selectiecriteria. Ik viel op mannen met iets onduidelijks. Vaagheid kon zijn dat iemand een andere relatie uit de hoed toverde die nog liep maar naar eigen zeggen tanende was, de scheidingspapieren waren al aangevraagd. Je trapt daar één keer in. Vaagheid kon ook zijn dat iemand zegt veel van je te houden, maar zich niet wil committeren omdat hij trauma’s heeft opgelopen van vorige relaties, of andere bindingsangstige varianten. Er was liefde en passie, maar ook wazigheid. Mannen met een randje zijn spannend, want ze hebben iets waar je niet helemaal vat op hebt. Het dansen-op-een-vulkaangevoel. Toch zijn dit soort partners op de lange termijn niet gezond voor je en ook niet voor je manbeeld.
Ik ben in het algemeen dol op grijze gebieden, want in de twighlightzone zijn alle experimenten mogelijk. Toch wilde ik op een gegeven moment een heldere liefdesomgeving. Ik was op een punt beland dat ik dacht: “Nu is het klaar.” Ik rondde af wat er af te ronden viel en besloot dat ik moest leren om alleen te gaan. Natuurlijk hield ik het verlangen naar een samen, maar dan écht samen, niet meer half. Mijn leven was op zichzelf fijn, het verlangen naar een samen was dan het randje van mijn leven, dat moest ik accepteren. Het was in ieder geval mijn eigen randje en niet dat van een ander. De knop was om.
Verbazingwekkend lichtvoetig voelde ik me, al was er geen passie meer in mijn leven en strekte de sexuele Sahara zich voor me uit. Ik stelde me in op jaren van Sahara. Het gaf niet en ik was niet de enige. Mijn pad was helder, er hing niemand zeurend aan mijn fiets. Net toen ik goed en wel begonnen was aan mijn reis als alleengaande, kwam ik de Reisgenoot tegen. In de trein. Donker haar, breed, jaar of vijftig. Mega-aantrekkelijke, knappe man, vond ik. We raakten aan de praat. We bleken een heel eind samen op te moeten reizen, tot Dordrecht. We hadden het over films en over reizen, want hij bleek acteur te zijn en bij de KLM te werken. De volgende dag kreeg ik een app: ‘Zullen we naar de film?’ En zo begon onze gezamenlijke tocht door het leven, met heel klassiek, samen naar de film. Het was een butfilm, ook nog, daar hebben we samen op gefulmineerd. “Dat ze dit durven te vertonen in een filmhuis, het is een schande.”
De Reisgenoot heeft geen issues en doet niet moeilijk. Toen de kinderen uit huis gingen zei hij: “We kunnen net zo goed in één huis wonen.” En dat hebben we gedaan. Alles voelt gewoon en natuurlijk. Zo moet dat blijkbaar gaan. Je komt elkaar tegen op je reis, je raakt aan de praat en je zegt: ‘zullen we samen verder reizen’?